Psychologie woordenboek

Dit psychologie woordenboek is tot stand gekomen door vakkennis en door gebruik te maken van de volgende literatuurlijst:
Berg, H. van den & Meijer, B. (2009). Zakwoordenboek van de Psychiatrie. Doetinchem: Reed Business bv.
Bergsma, A., & Petersen, K. van (2009). Psychologie van A tot Z. Ruim 4.000 begrippen op alle terreinen van de psychologie. Houten: het Spectrum.
Boer, W. Th. de Boer (1996). Koenen Woordenboek Nederlands. Utrecht – Antwerpen: Koenen Woordenboeken.
Dawson, P., & Guare, R. (2012). Slim maar… Help kinderen hun talenten benutten door hun executieve functies te versterken. Amsterdam: Hogrefe Uitgevers.
Ploeg, P. van der (2010). Encyclopedie Woordenboek van de Psychologie. Antwerpen/Apeldoorn: Garant Uitgevers N.V.

Spring naar
ABCDEFGHIJKLMNOPQRSTUVWXYZ


Aandacht: Algemeen begrip voor het maken van bewuste keuzes uit datgene wat men kan waarnemen of denken.
Aandachtconcentratie: De capaciteit om gedurende een bepaalde tijd de aandacht op een punt te richten.
Aandachtstoornis: Onvermogen om de aandacht bewust te kiezen of vast te houden.
Aangeleerd gedrag: Gedrag dat geleerd wordt bij het opdoen van ervaringen.
Aangeleerde hulpeloosheid: Persoonlijkheidsstructuur die gekenmerkt wordt door een dwingende behoefte om andere mensen te laten geloven dat men iets niet kan of durft.
Aanpassingsonvermogen: Onvermogen om zich aan te passen door verkeerd aangeleerd gedrag.
Aansporing: Aanmoediging.
Aanvoelen: Het vermogen om gevoelens van anderen te ervaren of te begrijpen.
ABC-schema: Schema gebruikt in de cognitieve gedragstherapie; A staat voor Activating Event (situatie), de B staat voor Belief (cognitie) en C voor Consequence (gedragsmatige gevolgen).
Abnormaal gedrag: Gedrag dat afwijkt van de norm.
Abstract denken: Laatste fase in de denkontwikkeling, waarbij het kind zich vanaf het twaalfde jaar gaat verdiepen in veronderstellingen, zijn abstractievermogen gebruikt om problemen op te lossen, problemen van alle kanten leert bekijken om de beste oplossing te vinden.
Achterstand: Vertraging in geestelijke of lichamelijke ontwikkeling.
Acting out gedrag: Coping gedrag waarbij iemand zonder nadenken meestal heftig, agressief en destructief handelt, zonder rekening te houden met de negatieve gevolgen.
Adaptatie: Aanpassing van het organisme of van de persoonlijkheid aan veranderde omstandigheden.
ADD (Attention deficit disorder): Aandachtsstoornis.
ADHD (Attention deficit disorder with Hyperactivity): Aandachtsstoornis met hyperactiviteit. Stoornis met symptomen van aandachtstekort, hyperactiviteit en impulsiviteit en niet passend bij het ontwikkelingsniveau. Kenmerken zijn o.a. bewegingsonrust, makkelijke afleidbaarheid, niet opvolgen van instructies, moeite met rustig spelen, steeds door praten, het niet op de beurt kunnen wachten, verstoren van andermans bezigheden, dikwijls dingen kwijtraken en lichamelijke gevaarlijke dingen doen.
Adolescentie: Ontwikkelingsfase die ongeveer begint op het 17de jaar en duurt tot de volwassenheid (21 jaar). Kenmerkend voor deze fase zijn de uitkristallisatie van de seksualiteit, beroepskeuze, levensbeschouwing, normen en waarden.
Adrenaline: Hormoon uit het bijniermerg.
Adviesgesprek: In één of meerdere gesprekken met ouders en/of leerkrachten wordt de uitkomst van het onderzoek besproken. Er kan psycho-educatie worden gegeven (op een educatieve of opvoedkundige wijze informatie geven). Daarnaast kunnen handelingsadviezen (tips en trucs) worden gegeven hoe het beste om te gaan met dit individuele kind thuis en in de klas.
Afasie: Onvermogen tot spreken, vaak gepaard met een onvermogen om letters, woorden en zinnen te begrijpen.
Afhankelijk gedrag : Gedrag dat wordt gekenmerkt door de pogingen van iemand om te leven op de motiverende kracht van anderen.
Afweermechanismen: Psychologische, (on)bewust gebruikte middelen om hevige, pijnlijke of cultureel verboden gevoelens uit het bewuste weg te houden. Ook wel verdedigingsmechanisme genoemd. Zie ook projectie, rationalisatie, verdringing, reactievorming en sublimering als voorbeelden.
Afweersymptomen: Vlucht- en vechtgedrag.
Afwijkend gedrag: Gedrag waarbij de gebruikelijke sociale regels worden overtreden. Synoniem is deviant gedrag.
Agressie: Gedragsvormen als de directe en persoonlijke uitdrukking van ergernis en woede, uitingen van de eigen wil, open confrontatie met anderen, actieve benadering van situaties en mensen, het uitspreken van conflicten, open machtstrijd en de bekwaamheid om onbevangen en direct nee te zeggen.
Agressief gedrag: Gedrag waarbij men iemand anders pijn of letsel toebrengt of dat daartoe de bedoeling heeft.
AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling): Instelling voor vragen of meldingen over kindermishandeling. Zij geven advies en onderzoeken (vermoedelijke) situaties van kindermishandeling en brengen zo nodig de juiste hulp op gang.
Anamnese: Voorgeschiedenis van iemands ziekte, samengesteld uit mededelingen van de cliënt of van anderen.
Angst: Beklemmende emotionele toestand met een vervelende spanning, onrust.
Anorexia nervosa: Eetstoornis waarbij de (veelal jonge, vrouwelijk) patiënt weigert een normaal lichaamsgewicht op peil te houden en zichzelf ten onrecht te dik vindt.
Antidepressiva: Groep geneesmiddelen die werkzaam is bij bepaalde vormen van depressie en stemmingsverbeterend kunnen werken.
Antisociale persoonlijkheidsstoornis: Persoonlijkheidsstoornis met als voornaamste kenmerken gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, hechtingsproblemen, crimineel gedrag, agressiviteit, niet nakomen van sociale verplichtingen, roekeloos gedrag, wisselvalige loopbaan op school of werk, ruzieachtig, dronkenschap.
Asperger, syndroom van: Pervasieve ontwikkelingsstoornis die voorkomt bij normale intelligente en bij hoogbegaafde kinderen met een uitgesproken contactstoornis en stereotype gedragspatronen als bij autisme.
ASS (autismespectrumstoornis): Verzamelnaam voor psychische stoornissen. Ontwikkelingsstoornis die invloed heeft op de informatieverwerking van zintuiglijke prikkels en waarbij als gevolg hiervan contact- en taalstoornissen, ritueel gedrag en weerstand tegen veranderingen voorkomen.|
Assertiviteit: Het op de juiste plaats tegen de juiste mensen en op het juiste moment gevoelens en gedachten uiten.
Attitude: Een door ervaring gevormde, positieve of negatieve houding of instelling t.o.v. een persoon, ideaal, studie etc.
Automutilatie: Zelfverminking. Aanvalsgewijze beschadiging aan zichzelf, waarbij de persoon geen weerstand kan bieden aan de neiging om dit te doen.
Autonomie: Het recht van zelfbeschikking van de cliënt over eigen lijf en over de inrichting van het eigen leven.
Autoritair: Eigenmachtig.
Top


Bagatelliseren: Als iets onbeduidends voorstellen.
Balans: Landelijke vereniging voor ouders van kinderen met ontwikkelings-, gedrags- en of leerproblemen.
Basisaantekening Psychodiagnostiek (BAPD): Dit is een kwaliteitskeurmerk van het NIP. De BAPD garandeert dat afgestudeerde psychologen en orthopedagogen een basisniveau aan kennis en ervaring hebben in de algemene psychodiagnostiek en dus bevoegd zijn om op een goede wijze diagnostiek uit te voeren.
Basisonderwijs (BO): Onderwijs dat bedoeld is voor kinderen vanaf 4 tot ongeveer 12 jaar wanneer ze naar het voortgezet onderwijs gaan.
Bedplassen (enuresis): Onwillekeurige urinelozing.
Behandeling: Benaming voor alle manieren en vormen van behandeling/therapie van ziekten of stoornissen tezamen. Het is een planmatige, doelgerichte beïnvloeding van gedrag om gedragsverandering teweeg te brengen.
Beïnvloeding: Vermogen om op iemand in te werken, het effect dat iemand of iemand op de ander(e) heeft.
Bekrachtigen: Bevestigen, van kracht maken, zorgen dat bijv. gewenst gedrag doorgezet wordt.
Belevingswereld: Geheel van bewuste ervaringen van iemand.
Beloning: Iedere positieve prikkel die de mogelijkheid van herhaling of voortzetten van een bepaald gedrag vergroot.
Beroepscode: Hierin worden de stappen van een psychologische onderzoeksprocedure besproken, hoe de onderzoeksmethode verantwoord moet worden, welke onderwerpen behoren tot het psychologisch rapport en welke rechten de cliënt heeft ten opzichte van de rapportage.
Beroepsgeheim: Zwijgplicht, belofte tot geheimhouding.
Beroepskeuzetest: Dit wordt vaak ingezet als hulpmiddel bij studiekeuze en loopbaanadvies trajecten. Het belangrijkste aan deze test is dat de fundamentele vraag wordt beantwoord:‘Welk soort werk past bij mij?’. De loopbaan wordt bepaalt die het beste bij het kind past.
Besluiteloosheid: Niet tot een beslissing kunnen komen.
Bètablokkers: Geneesmiddelen die o.a. de productie van adrenaline blokkeren en daardoor de lichamelijke verschijnselen van angst kunnen verminderen.
Bevestigen: Instemmen, bekrachtigen.
Bewustzijn: De alertheid van het individu, dat in de gaten heeft wat hij zelf doet en wat er om hem heen gebeurt. Het bewustzijn kan door zeer verschillende oorzaken verstoord worden.
Bezetenheid: Er vol van zijn, volledig opgaan in iets, geraakt zijn.
BIG-register: Landelijk register van mensen met een beschermde titel (bijv. arts, apotheker of verpleegkundigen).
Bindingsangst: Angst om een intieme relatie aan te gaan.
Bipolaire stoornis: Stemmingsstoornis waarin zowel manische als depressieve perioden voorkomen.
Black-out: Een moment waarop iemand opeens niets meer weet.
Bordeline persoonlijkheidsstoornis: Identiteitsstoornis waarbij het beeld dat de patiënt van zichzelf heeft en, de manier waarop hij over zichzelf oordeelt opvallend gestoord, vervormd of onevenwichtig is. Er bestaat een patroon van instabiliteit van stemming, relaties en zelfbeeld, beginnend in de vroege volwassenheid.
Boulimia nervosa: Eetstoornis, gekenmerkt door onbeheerste ‘vreetbuien’ (minimaal 2-maal per week, gedurende ten minste 3 maanden).
Brain: Hersenen.
Braingame Brain Training: Braingame Brian is een training die vooral bedoeld is voor kinderen van 8 t/m 12 jaar met de diagnose ADHD. Deze training wordt op de computer gedaan waaraan er wordt gewerkt aan een aantal cognitieve vaardigheden. De cognitieve vaardigheden die hierbij getraind worden zijn de executieve functies, te weten impulscontrole (inhibitie), flexibiliteit (mentaal schakelen) en werkgeheugen. Hierdoor zullen kinderen met ADHD informatie beter en langer kunnen onthouden en vasthouden, wat beter op hun rem kunnen staan als dat handig is en wat makkelijker omschakelen van de ene situatie naar de anderen.
Bureau Jeugdzorg (BJZ): Bij de Wet op de Jeugdzorg ingestelde toegangspoort tot de gehele jeugdzorg, dat o.a. tot taak heeft de indicatiestelling, uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen (zoals voogdij) en jeugdreclassering.
naar boven


Capaciteiten: Bekwaamheid, mogelijkheden die iemand in zich heeft.
Charisma: Talent, bijzondere uistraling van iemand.
Chronisch: Van lange duur, met sluipend verloop.
Chronische leeftijd: De werkelijke leeftijd volgens de kalender. Bij kinderen wordt dit vaak in maanden uitgedrukt. Dit wordt onderscheiden van de mentale leeftijd en de didactische leeftijd.
Cito-toets: De Cito Eindtoets Basisonderwijs is een toets die leerlingen van het basisonderwijs in groep 8 afleggen zodat men een beeld kan krijgen wat het best passende vervolgonderwijs voor de leerling zou kunnen zijn. Het doel van de toets is een hulpmiddel bij de keuze voor het voortgezet onderwijs. Ook het advies van de basisschool, de wens van de leerling, de ouders en de ontvangende school zijn van belang.
Cliënt: Klant, iemand die van de diensten van bijv. de gezondheidszorg gebruikmaakt.
Cluster 1-school: School voor kinderen met visuele handicaps.
Cluster 2-school: School voor kinderen met auditief/communicatieve handicaps.
Cluster 3-school: School voor kinderen met lichamelijke en/of verstandelijke handicaps.
Cluster 4-school: School voor kinderen met psychiatrische stoornissen en ernstige leer- en of gedragsproblemen.
Cogmed Werkgeheugen training: Het werkgeheugen is een functie van het brein dat informatie opslaat voor een korte periode. In het dagelijks leven gebruiken we ons werkgeheugen om verschillende handelingen uit te voeren zoals het onthouden van instructies, oplossen van problemen, controle houden over impulsen en het vasthouden van concentratie. In deze training leren kinderen met een concentratiestoornis om op een effectieve manier hun concentratievermogen te verbeteren, controle te krijgen over impulsief gedrag en probleemoplossend vermogen sterk te verbeteren.
Cognitie: Geheel van adaptieve informatieverwerkingsprocessen waartoe iemand in staat is (denken, leren, waarnemen, bewegen enz.) Cognitief : Het waarnemen of denken.
Cognitief functioneren: Hiertoe behoren het geheugen, het waarnemen, de taal, het denken, het bewustzijn, de aandacht en de oriëntatie. Cognitieve gedragstherapie : Vorm van gedragstherapie waarbij men ervan uitgaat dat wat iemand gelooft over zijn gedrag en het waarom van dit gedrag net zo belangrijk zijn als het gedrag zelf.
Cognitieve herstructurering: Door middel van bepaalde technieken het denken en de daaraan ten grondslag liggende veronderstellingen beïnvloeden of veranderen.
Cognitieve therapie: Therapie vorm die een verandering van denkwijze en van gewoonten beoogt, uitgaande van het idee dat de manier waarop iemand zijn of haar ervaringen inhoud geeft, bepalend is voor de stemming en het gedrag.
Comorbiditeit: Het aan meer stoornissen tegelijkertijd lijden die elkaar in min of meerdere maten beïnvloeden.
Competent: Hoe bevoegd, bekwaam, capabel, vaardig en (des)kundig voelt iemand zich. Complex : Alle verschijnselen die samen een ziektebeeld vormen.
Compulsief: Dwingend.
Concentratie: Richten van de aandacht op één onderwerp.
Conditionering: Koppeling tussen een prikkel en een bepaald gedrag.
Conserta: Merknaam voor methylfenidaat. Deze medicatie kan gebruikt worden bij de behandeling van ADHD.
Consultatiebureau (CB): Bureau waar de ontwikkeling van het kind wordt gecontroleerd, afwijkingen van het normale groei- en ontwikkelingspatroon worden gesignaleerd en de ouders advies krijgen over de verzorging en opvoeding van het kind.
Contra-indicatie: Aanwijzing om een bepaalde behandeling of medicatie af te raden.
Controledwang: Een allesoverheersende neiging greep te houden op alles wat plaatsvindt.
Convergent denken: Taken waarbij één oplossing de juiste is.
Coördinatieontwikkelingsstoornis: Specifieke stoornis waarbij de ontwikkeling van de motoriekcoördinatie opvallend onder het te verwachten niveau ligt.
Coping: Omgaan met, aankunnen, het hoofd bieden.
CoTAN: Commissie Testaangelegenheden Nederland.
Creatieve therapie: Therapievorm waarbij d.m.v. creatieve uitingen spanningen en conflicten bewust kunnen worden gemaakt en verwerkt. Creativiteit : Scheppend vermogen dat bij ieder mens en op iedere leeftijd aanwezig is.
CT-er: Creatief therapeut.
naar boven


Dag- en nachtritme: Verschil in dag en nacht van levensprocessen, zoals lichaamstemperatuur, hartslag. Deze activiteiten wisselen elkaar met een zekere regelmaat af en staan onder invloed van de biologische klok.
Deductief redeneren: Werken van een geheel naar losse delen.
Defensiemechanisme: Zie afweermechanisme. Déjà vu : Het gevoel dat iemand een waargenomen nieuwe situatie al eens eerder heeft meegemaakt.
Denken: Innerlijke verwerking en bewering van gegevens uit de waarneming of van gegevens uit het geheugen.
Denkfout: Ook wel cognitieve fout of redeneerfout genoemd, dit is een irrationele, foutieve gedachtegang die een vertekend zelfbeeld in stand houdt of versterkt. Voorbeelden hiervan zijn zwart-wit denken, rampdenken, emotioneel redeneren, magisch denken, onderwaardering, onderschatting of overschatting, overgeneralisatie, personalisatie en selectieve abstractie.
Denkstoornissen: Verzamelnaam voor stoornissen in de gedachtegang (geremd, ontremd, haperend, onsamenhangend, wijdlopig of verward) en/of in de gedachte-inhoud (waan, vergissing).
Depressie: Verzamelnaam voor psychiatrische toestandsbeelden waarvan de belangrijke symptomen zijn: somberheid, remming van de gedachtegang, lusteloosheid, onmachtgevoelens, gevoel van zwaarte en slapeloosheid.
Destructief gedrag: Gedrag dat wordt gekenmerkt door geweld t.o.v. anderen.
Deviant gedrag: Zie afwijkend gedrag.
Diagnose: Vaststelling van de aard van een toestand of aandoening.
Diagnostiek: Onderzoeken. Methoden en technieken om een diagnose te stellen.
Didactisch functioneren: De informatie die van school wordt ingewonnen over de schoolresultaten. Er kan ook didactisch onderzoek worden gedaan door een orthopedagoog. Deze didactische tests brengen in kaart of en in welke mate er sprake is van een leerachterstand op het gebied van begrijpend lezen, spellingsvaardigheid, inzichtelijk rekenen en technisch lezen.
Didactische leeftijd: De leeftijd afgemeten aan het aantal jaren en maanden scholing dat iemand achter de rug heeft. Deze wordt onderscheiden van de mentale leeftijd en de chronologische leeftijd.
Dip: Inzinking.
Directief: Richtinggevend.
Disharmonisch intelligentieprofiel: Groot verschil in uitkomst tussen de verbale intelligentie (heeft betrekking op verbaal d.w.z. gesproken, aangeboden opdrachten) en de performale intelligentie (heeft betrekking op ruimtelijk inzicht). Wanneer dit verschil 15 punten of meer is, is er in statistisch opzicht sprake van een significant verschil.Zie ook verbale en performale vaardigheden.
Disruptieve gedragsstoornis (DBD): Overkoepelende term voor Oppositional Defiant Disorder (ODD) en Communicatie Deviantie (CD) met drie groepen gedragsverschijnselen, namelijk oppositionele, agressieve en antisociale gedragingen.
Dissociatie: Ontbreken van eenheid van het bewustzijn.
Divergent denken: Taken waarbij meerdere oplossingen of antwoorden mogelijk zijn.
DL: Dit staat voor de didactische (onderwijs) leeftijd. Dus het aantal maanden dat het kind onderwijs heeft gehad.
DLE: De term DLE staat voor didactische leeftijdsequivalent. Dus het niveau van het kind. Equivalent betekent soortgelijk, gelijkwaardig.
Doelgericht gedrag: Het vermogen om een doel te formuleren, dat te realiseren en daarbij niet afgeleid of afgeschrikt te worden door tegengestelde belangen.
Doepressiecursus: De cursus is geschikt voor adolescenten tussen de 16 en 21 jaar die lijden aan een depressieve stoornis of last hebben van depressieve klachten. In de cursus leren jongeren een aantal vaardigheden waarmee ze hun depressieve gevoelens onder controle kunnen krijgen. De cursus is erop gericht om ze te activeren en zelf aan de slag te laten gaan met deze vaardigheden.
Dominant: Overheersend.
Draagkracht: Vermogen om moeilijkheden te incasseren en te verwerken.
Draaglast: Het totaal van problemen en moeilijkheden dat iemand te verwerken krijgt.
Dramatherapie: Speltherapie, een vorm van creatieve therapie waarbij er gebruik wordt gemaakt van het medium drama.
Drift: Spanningsvolle toestand die iemands gedrag, gericht op het bereiken van behoeftebevrediging, opwekt en onderhoudt.
Drijfveer: Het tempo en de intensiteit van iemands persoonlijke psychische dynamiek.
DSM-IV: Diagnostic and Statistical Manuel of Mental Disorders, vierde editie. Een diagnostische handleiding waarin psychiatrische stoornissen worden geordend op grond van beschrijvende kenmerken i.p.v. op basis van theorieën over oorzaken.
Duimzuigen: Gedrag bij kinderen waarmee ze hun zuigbehoefte bevredigingen. Dit blijft soms in latere fase als gewoonte bestaan.
Driftbuien: Zie woede.
Dwanggedachte: Kwellende gedachte waarvan iemand niet loskomt en die hij als zinloos ervaart.
Dwanghandeling: Zinloze handeling die iemand op een bepaalde manier moet verrichten als reactie op een dwanggedachte.
Dwangmatige persoonlijkheid: Zie OCS.
Dyscalculie: Rekenstoornis. Een leerstoornis die specifieke betrekking heeft op rekenen, terwijl de intelligentie normaal is.
Dyslexie: De bekendste en meest voorkomende leerstoornis die betrekking heeft op lees- en of spellingsmoeilijkheden. Er wordt alleen van dyslexie gespreken als aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1.) De achterstand hangt samen met problemen bij het omzetten van taalklanken naar taaltekens en andersom. 2.) Er moet sprake zijn van een gemiddelde of zelfs bovengemiddelde intelligentie, zodat de schoolproblemen niet door een algemene verstandelijke achterstand veroorzaakt worden. 3.) Er is een specifieke uitval ten aanzien van lezen en spellen. 4.) Er is sprake van een zelfstandige stoornis die niet te herleiden is tot andere problemen, zoals bijv. moeilijkheden bij het zien of het horen.
Dyslexie de baas: Een groepstraining voor het beter kunnen hanteren van de psychosociale gevolgen van dyslexie. Voor dyslectische jongeren van 10 tot 16 jaar. Bij sommige jongeren kan dyslexie leiden tot faalangst, somberheid, en minder zelfvertrouwen. Dit geldt voor basisschoolkinderen, maar in nog sterkere mate voor jongeren in het voortgezet onderwijs. Op het voortgezet onderwijs wordt immers, wat lees- en schrijfvaardigheid betreft, een hogere verwerkingssnelheid verwacht dan op de basisschool. Met het oog op een goed verloop van de persoonlijkheidsontwikkeling van dyslectische jongeren is het belangrijk om aandacht te schenken aan de mogelijke sociaal-emotionele gevolgen van dyslexie.
naar boven


Echolalie : Drang tot het naspreken van eigen woorden of die van een ander.
Eclectische methode : Methode om van de verschillende behandelingswijzen de beste te kiezen zonder zich aan een bepaald stelsel te binden.
Echtscheiding : Er wordt een burgerlijk huwelijk beëindigd.
Eenzaamheid : Gevoel van isolement.
Eerstelijnszorg : Er wordt (kortdurende) hulp geboden bij lichte tot matig ernstige problemen die recent zijn ontstaan. Dit zijn vaak vormen van hulpverlening die zich in de directe woonomgeving van de cliënt bevinden.
Egocentrisme : Het onvermogen om zich in een ander te verplaatsen.
Eigenwaarde, gevoel van : Respect dat iemand voor zichzelf heeft.
Electief mutisme : Het bij kinderen ontbreken van verbale communicatie met anderen dan gezinsleden en naasten.
Elektracomplex : Term waarmee Freud de erotische relatie van een meisje met haar vader beschrijft, die gepaard gaat met jaloerse en vijandige gevoelens jegens de moeder. Zie ook Oedipuscomplex.
Emotionele intelligentie (EQ) : Kennis van de eigen emoties, zelfbewustzijn,een gevoel herkennen op het moment dat het een rol speelt. Het is een reeks van non-cognitieve vermogens, competenties en vaardigheden die iemands kans van slagen en het tegemoet treden van eisen en druk vanuit de omgeving beïnvloeden.
EMDR (eye movement desensitization reprocessing) : Een psychotherapeutische techniek voor de behandeling van PTSS.
Emotie : Gevoelens die bewust worden waargenomen.
Emotieregulatie : Het vermogen om emoties te reguleren om doelen te realiseren, taken te voltooien of gedrag te controleren.
Empathie : Het vermogen om de ervaringswereld te beleven alsof die van jezelf is. Iemand die het vermogen heeft om met empathie te reageren heeft empathisch vermogen.
Endorfine : Door de hersenen geproduceerde stof waarvan de samenstelling gelijk is aan morfine. Enuresis nocturna : ’s Nachts in bed plassen.
Ergotherapie : Behandelvorm die m.b.v. geestelijk en lichamelijke activiteiten iemand stimuleert. Evidence based : Gebaseerd op betrouwbare onderzoeksgegevens.
Examenvrees : Ook wel testangst. Angst voor het afleggen van een examen of het maken van een test.
Executieve functies (EF) : De regiefuncties van de hersenen die essentieel zijn voor het realiseren van doelgericht en aangepast gedrag. Met deze functie bepaalt een individu het doel van zijn handelingen en gedrag, schakelt hij afleidende factoren uit, plant hij de volgorde van handelingen, voert hij de taken die daarvoor nodig zijn stap voor stap uit en controleert hij het effect, waarbij hij ook rekening houdt met mogelijke toekomstige effecten. Zie ook responsinhibitie, werkgeheugen, emotieregulatie, volgehouden aandacht, taakinitiatie, planning/prioritisering, organisatie, timemanagement, doelgericht gedrag, flexibiliteit en metacognitie als voorbeelden.
Explosief : Uitbarstend.
Expressie : Uitdrukking. Externaliserende stoornis : Stoornis waarbij gedrag vooral op de buitenwereld gericht is; hiertoe wordt ADHD, ODD en CD gerekend.
Extinctie : Zie uitdoving.
Extravert : Letterlijk naar buiten gericht. Een gerichtheid op de buitenwereld. De persoon is nieuwsgierig, onderneemt vaak nieuwe dingen en gaat graag met mensen om. Het tegenovergestelde is introvert.
naar boven


Faalangst : Vrees iets niet te kunnen zonder dat hiervoor duidelijke redenen aanwezig zijn.
Faalangsttraining : Groepstraining voor kinderen en jongeren die bijv. blokkeren, bang zijn om fouten te maken, niet met spanning om kunnen gaan, niet met de hoeveelheid leerstof om kunnen gaan, met moeite een voldoende halen, angstig zijn voor toetsen, weinig zelfvertrouwen hebben, negatief denken over zichzelf, snel ontmoedigd zijn of de neiging hebben zaken te gaan ontwijken.
Fallisch-oedipale fase : Ontwikkelingspsychologische fase (3-5 jaar) waarin het kind zichzelf los van de andere gezinsleden beleeft en het besef draagt van seksuele verschillen en rollen. Fase : trap van ontwikkeling.
Feedback : Terugkoppeling, reactie van een ander op iemands gedrag.
Fixatie : Een te sterk gehecht blijven aan een kinderlijke ontwikkelingsfase, terwijl de verder rijping zich wel voltrekt.
Flexibiliteit : De vaardigheid om plannen te herzien als zich belemmeringen of tegenslagen voordoen, zich nieuwe informatie aandient of er fouten gemaakt woorden. Het gaat daarbij om aanpassing aan veranderende omstandigheden.
Flynn-effect : Gemiddeld genomen nemen de prestaties op IQ testen wereldwijd al jarenlang toe: jongere generaties presteren beter dan oudere generaties. Per generatie neemt het gemiddelde IQ met ongeveer 10 punten toe. De stijging van het IQ kan worden toegeschreven aan een verbeterd onderwijssysteem, betere voeding, er wordt meer gelezen en bovendien de nieuwe technologie, zoals computers en internet, dwingen mensen om abstracter te gaan denken.
Fobie : Onwillekeurige, ook in de ogen van de betrokkene ziekelijke vrees, die in geen verhouding staat tot datgene wat als bedreigend wordt gevoeld, die door de betrokkenen niet te verklaringen is noch te corrigeren, en die aanleiding geeft tot vermijdingsgedrag, hetgeen in het dagelijkse leven tot belemmeringen leidt.
Fonetisch : De vorming van spraakklanken.
Fotografisch geheugen : Uitstekend geheugen.
Frustratietolerantie : De mate waarin iemand teleurstellingen kan incasseren en verwerken.
naar boven


Geconditioneerd : Afhankelijk van of gebonden aan bepaalde omstandigheden.
Gedachten(gang) : Het verloop van de gedachten.
Gedrag : Wijze waarop een individu reageert op/in een bepaalde situatie.
Gedragsstoornis : Categorie stoornissen waaronder vallen: aandachtstekortstoornissen, oppositioneel-opstandig gedrag en gedragsstoornissen.
Gedragstherapie : De therapie richt zich op gedragspatronen en niet op de veronderstelde onbewuste processen.
Gedragswetenschap : Wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van menselijk gedrag en het veranderen daarvan, bijv. psychologie.
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) : Alle maatregelen gericht op handhaving of verbetering van het peil van de geestelijke gezondheid.
Geheimhoudingsplicht : Zie beroepsgeheim.
Geheugen : Opslagruimte in de hersenen die informatie bevat en waarin selectief gegevens kunnen worden opgeslagen en weer herinnerd. Geïndiceerd : Noodzakelijk, aangewezen.
Genitale fase : Het volwassen stadium van de seksuele ontwikkelingsfasen.
Gevoel : Algemene term voor affect, emotie, geloof, zintuiglijke prikkel, zoals warmte of pijn.
Geweten: Aangeleerd besef van goed en kwaad. Gezag : Invloed op anderen. Gezin : Leefgemeenschap bestaande uit ouder(s) en kind(eren).
Gezinsstructuur : De manier waarop de gezinsleden met elkaar omgaan.
GGD : Gemeentelijke Gezondheidsdienst.
Gilles de la Tourette, ziekte van : Ziekte die wordt gekenmerkt door onvrijwillige tics en bewegingen, bijv. geluiden in de vorm van uitroepen, vloeken en kreten en vaak een onbeheersbare dwang tot het uiten van obsceniteiten.
Groepscohesie : De sterkte van de samenhang in een groep.
Groepsdynamica : Groepsproces, de processen en interactie die zich afspelen tussen de leden van een groep.
Groepstherapie : Psychotherapie waaraan twee of meer personen deelnemen.
naar boven


Hallucinatie : Waarneming die niet berust op een zintuiglijke prikkel en gewaarwording, en die de patiënt kritiekloos voor waar aanneemt.
Handelingsbekwaam : Juridische term die stelt dat iemand in staat is naar vrije wil en inzicht te handelen.
Harmonisch intelligentieprofiel : Grote overeenkomst in uitkomst tussen de diverse onderdelen in een intelligentietest (zie verbale en performale vaardigheden).
Hechting : Gedrag dat voor het eerst in de orale fase voorkomt waarmee de zuigeling de basis legt voor het vermogen vertrouwensrelaties aan te gaan in het leven.
Hechtingsstoornis : Stoornis of het ontbreken van de mogelijkheden om zich sociaal te binden.
Heimwee : Sterk verlangen naar thuis, eigen land enz., veelal als een stressreactie op het verlaten van een vertrouwde omgeving.
Hersenen : Orgaan in de schedelholte van een weke samenstelling, grijs-wit van kleur.
Hiërarchie : Rangorde. Hoogbegaafdheid : De capaciteit tot het leveren van intellectuele topprestaties. Als iemand een intelligentiequotiënt heeft van 140 of hoger is hij hoogbegaafd. Hoogbegaafdheid wordt gezien als een samenspel van hoge intelligentie en de persoonlijkheidskenmerken volharding/taakgerichtheid en creativiteit.
Hormonen : Een in het lichaam gevormde chemische stof die via de bloedbaan bepaalde organen tot werkzaamheid aanzet.
Hulpvraag : Direct of indirecte gestelde vraag om hulp.
Hyperactiviteit : Overactief. Hypersensitiviteit : Overgevoeligheid. Zodanige gevoeligheid voor allerlei lichte prikkels dat er een onevenredig heftige reactie op volgt of dat iemand zich mogelijk ontrekt aan de bron van deze prikkels.
naar boven


Identiteit : Het zich bewust zijn van de eigen persoonlijkheid, in zoverre deze zich van een andere onderscheidt.
Illusie : Waarneming die in strijd is met de werkelijkheid t.g.v. een verkeerde interpretatie van de waarneming.
Imaginair : Denkbeeldig, ingebeeld.
Imago : Onveranderlijk beeld van iets of iemand, zoals de buitenwereld het ziet.
Imitatie : Nabootsing van gedrag.
Impuls : Aanzet tot handelen, prikkel, drang.
Impulsbeheersing : Hoeveel beheersing een persoon heeft van zijn natuurlijke impulsen. Als iemand een stoornis in de impulsbeheersing heeft dan is dit een psychische aandoening waarbij hij/zij bijv. zijn woede niet kan beheersen, niet kan stoppen met winkelen of gokken, diefstal pleegt of zijn/haar de haren uittrekt.
Impulsief : Gedrag waar niet over is nagedacht.
Incoherentie : Verwardheid, onsamenhangend denken of spreken.
Indicatie : Aanwijzing (bijv. door ziekteverschijnselen) welke behandeling moet worden toegepast om een ziekte te bestrijden.
Indicatiestelling : Het vaststellen van de noodzakelijke zorg.
Individualisatie : Het proces waarbij ieders individuele eigenschappen zich sterker ontwikkelen, zodat men zich meer onderscheidt van de ander.
Indringende gedachten : Dit zijn steeds terugkerende, indringende gedachten of beelden die een sterke angst inboezemen. Ook wel obsessies genoemd. Ze kunnen iemand zo bij de keel grepen en zo intens zijn, dat ze zelfs een heuse paniekaanval kunnen ontlokken
Inductief redeneren : Werken van losse delen naar een geheel. Infant: Een kind jonger dan 2 jaar.
Informatierecht van patiënt : Het recht van de patiënt om in het algemeen te worden geïnformeerd over onderzoek, diagnose, therapie, risico’s e prognose van het verdere verloop.
Informatieverwerking : De mens reageert op prikkels uit de buitenwereld, die op een bepaalde manier worden waargenomen en geïnterpreteerd. Een computer verwerkt ook informatie, maar doet dit serieel (heel snel achter elkaar), terwijl bij de mens verschillende processen parallel naast elkaar verlopen.
Inhibitie : Algemeen begrip voor remming.
Initiatief : De eerste stap, de eerste handeling.
Inlevingsvermogen : Zie empathie.
Inprenting : Vastleggen van gegevens in het geheugen.
Instinct : Aangeboren onbewuste, innerlijke drang.
Intakegesprek : Als een nieuwe cliënt zich aanmeldt worden er in een gesprek gegevens verzameld en er wordt informatie verstrekt over de behandeling en de geldende afspraken en regels.
Intellect : Vermogen tot begrijpen en redeneren en het geheel van kennis.
Intelligentie : Het is het vermogen om kennis en ervaring toe te passen bij het oplossen van onbekende problemen. Ook wel verstandelijke begaafdheid genoemd.
IQ (Intelligentie coëfficiënt) : Het geeft aan hoe je scoort op een intelligentietest, vergeleken met het deel van de bevolking van jouw leeftijd. Een IQ van rond de 100 wordt als gemiddeld gezien. De helft van de Nederlanders hebben een IQ dat ligt tussen de 90 en de 110. De rest zit daar boven of beneden. Intelligentie en je IQ zijn dus niet hetzelfde. Je IQ is namelijk een meting (een getal) van de eigenschap ‘intelligentie’ die iedereen in meer of minder mate heeft ten opzichte van anderen.
Intelligentieonderzoek : Psychologische methode om iemand intelligentie te meten. Het is een onderzoek naar het algemeen cognitief functioneren. Er wordt een sterke-zwakte profiel van het kind of de jongere gemaakt. Waar is het kind/jongere goed in en waar heeft het moeite mee? En is dus hulp bij gewenst.
Interactie : Wisselwerking, wederzijdse beïnvloeding.
Internaliserende stoornis : Stoornis die vooral bij de persoon naar binnen gericht is, hier wordt bijv. PTSS toe gerekend. Het tegenovergestelde is een externaliserende stoornis.
Interventie : Geheel van activiteiten waarmee hulpverleners voor en met cliënten(groepen) problemen voorkomen of oplossen om zo een bijdrage te leveren aan het bevorderen en in stand houden van gezondheid en welzijn.
Intervisie : Collegiale consultatie. Het is een georganiseerd gesprek tussen mensen die werkzaam of in opleiding zijn in hetzelfde vakgebied. Onderwerp van gesprek zijn de verrichte werkzaamheden en de daaraan gerelateerde problemen, oogmerk is dat de deskundigheid van de betrokkenen wordt vergroot en de kwaliteit van het werk verbetert. Anders dan bij supervisie is er geen hiërarchische situatie waarin iemand de leiding heeft.
Introvert : In zichzelf gekeerd. Het tegenovergestelde is extravert.
Intuïtie : Vorm van begrip die niet op redenering, ervaring of weten berust.
Inzagerecht : Recht vastgesteld in de WGBO op grond waarvan een patiënt inzage dient te krijgen in gegevens in het medische dossier.
Inzicht : Vorm van zelfbewustzijn.
IOBK : Afdelingen binnen het MLK en LOM voor in hun ontwikkeling bedreigde kleuters. Dit bestaat sinds 1998 niet meer, zie SBO.
Isolement : Het alleen staan, afzondering.
naar boven


Jaloezie : Afgunst wegens bezit en capaciteiten. Dit kan zich ontwikkelen tot een jaloersheidswaan.
Jeugdzorg : Zorg voor kinderen tot 18 jaar met ernstige opvoedings- en opgroeiproblemen en voor hun ouders of opvoeders. Bureau Jeugdzorg is de centrale toegang tot de geïndiceerde jeugdzorg.
JGZ : Jeugdgezondheidszorg.
naar boven


Kalenderleeftijd : Zie chronische leeftijd.
Karakter : Het bij een persoon voorkomend georganiseerd patroon van attitudes, waarden en verdedigingsmechanismen die de aanpassen aan de omgeving bepalen.
Kennis : Geheel van betekenissen, eigen ervaringen, algemene begrippen en beweringen.
Kinderdagverblijf : Voorziening voor de opvang van kinderen gedurende de dag.
Kinderpsycholoog : Psycholoog die gespecialiseerd is in de kinderpsychologie.
KJP : Kinder- en jeugdpsychiatrie.
Klassieke conditionering : Hierbij wordt ervan uitgegaan dat veel menselijke gedragingen zogenaamde voorwaardelijke reflexen zijn.
Kleurenblindheid : Het niet of niet goed kunnen onderscheiden van kleuren. Doorgaans zijn er problemen met het zien van groen of rood.
Kleuter : Een kind in de leeftijdscategorie van 4 tot 6 jaar.
Kliek : Groep mensen die elkaar steunen.
Klinisch : Betrekking hebbend op de kliniek of op de behandeling in een kliniek.
Kortetermijngeheugen : Geheugensysteem dat het materiaal korte tijd vasthoudt en dat een geringe opslagcapaciteit heeft. Ook wel primaire geheugen. Het tegenovergestelde is het langetermijngeheugen.
Krassen : Vorm van zelfverwonding (zie automutilatie) met scherpte voorwerpen.
Kwetsbaarheidsfactoren : Risicofactoren voor het ontstaan van psychische stoornissen (zoals verwaarlozing, mishandeling, incest).
naar boven


Labiel : Onstandvastig, wisselvallig.
Langetermijngeheugen : Geheugensysteem dat herinneringen lange tijd vasthoudt en een grote opslagcapaciteit bezit. Het tegenovergesteld is het kortetermijngeheugen.
Latentiefase : Ontwikkelingsfase (omstreeks het 6de jaar) waarin het kind heeft geleerd met tegenstrijdige gevoelens om te gaan. Wedijvert met andere kinderen en leert omgaan met regels die anderen hebben gesteld.
Leerling Gebonden Financiering (LGF) : Kinderen met een handicap die een indicatie hebben voor het speciaal onderwijs, krijgen een Rugzakje mee als hun ouders kiezen voor een reguliere school in de buurt. In die Rugzak zitten extra middelen voor het onderwijs op een reguliere school.
Leerplicht : De leerplicht geldt voor kinderen van 5 t/m 16 jaar, vanaf de eerste dag van de maand nadat een kind 5 jaar wordt tot het einde van het schooljaar waarin het 16 jaar is geworden, of aan het einde van het twaalfde schooljaar. De meeste kinderen gaan al naar school als ze 4 jaar zijn. Ze vallen dan nog niet onder de Leerplichtwet, maar voor hen gelden wel de regels die de school voert over aanwezigheid en het volgen van het onderwijs. Deze regels gelden ook voor leerlingen vanaf 16 jaar die niet meer leerplichtig zijn.
Leerproblemen : Moeilijkheden met één of meer schoolvakken, zoals lezen, spellen of rekenen.
Leerstoornis : Er is sprake van een specifieke stoornis in de cognitieve ontwikkeling van het kind. De kinderen hebben een normale intelligentie, maar vertonen uitval op één gebied zonder dat dit verklaard kan worden door een tekortschietende scholing.
Leerstrategieën : De manier waarop men iets leert
Leren : Proces van het verwerpen van vaardigheden of kennis.
Leren leren : Dit is veel meer dan leren studeren, veel meer dan sneller lijstjes blokken of betere schema’s maken. Zelfstandig leren houdt in: informatie kunnen verwerven, verwerken en toepassen in allerlei situaties en ook jezelf kunnen motiveren. Je leert beter leren als je in staat bent je eigen manier van leren te observeren, te verrijken en bij te sturen waar nodig.
Levensstijl : Manier van leven. Samenhangend geheel van activiteiten, gedrag, smaak, hobby’s, interesses en gewoonten.
Lichaamsbeeld : Beeld dat iemand heeft van zijn eigen lichaam, speciaal m.b.t. wat anderen ervan (zouden kunnen) vinden.
Lichaamstaal : Non-verbale wijze waarop iemand zijn gevoelens of bedoelingen uit.
Liegen, pathologisch : Onbedwingbare drang om te liegen.
Life event : Belangrijke gebeurtenis in het leven.
Logopedist : Stem- en spraakdeskundige.
LOM-school : School voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden. Dit is bedoeld voor kinderen met een normale of weinig achterblijvende intelligentie, maar met een achterstand op sociaal gebied of met specifieke leerproblemen.
naar boven


Machogedrag : Overdreven stoer, uitdagend mannelijk gedrag.
Macht : Het tot op zekere hoogte kunnen bepalen van of richting geven aan het gedrag van anderen.
Magisch denken : Ontwikkelingsfase waarin het kind meent dat er een direct verband bestaat tussen zijn gedachten en de gebeurtenissen die hem overkomen.
Manie : Stemmingsstoornis die gekenmerkt wordt door een te opgewekte stemming, bewegingsdrang, spreekdrang, almachtsgevoelens, verminderde slaapbehoefte, prikkelbaarheid, gemakkelijk afleidbare aandacht en ideeënvlucht.
Manipulatie : Gedragsbeïnvloeding door anderen zonder dat degene die wordt beïnvloed zich hiervan bewust is.
Manische depressie : Bipolaire stoornis. Een tweezijdige stemmingsstoornis waarbij afwisselend episoden met een overdreven opgewekte (manie) en een sterk neerslagen (depressie) stemming voorkomen. Tussen deze episoden door functioneert de persoon normaal.
Medeleven : Zie empathie.
Mediatietherapie : Vorm van gedragstherapie; waarbij het gedrag van een kind wordt beïnvloed via ouderbegeleiding.
Medisch kinderdagverblijf (MKD) : Dit is voor kinderen van 0 tot 7 jaar. Op het MKD kunnen kinderen terecht met een (vermoedelijk) normale begaafdheid. De kinderen die hier geplaatst worden hebben ernstige moeilijkheden in hun ontwikkeling. Het gaat bijv. om kinderen met een lichamelijke ziekte, zoals epilepsie of ernstige luchtwegklachten. Ook kinderen met zware gedragsproblematiek of ontwikkelingsstoornissen door extreme vroeggeboorte kunnen er terecht.
Mensbeeld : Idee over hoe de mens is en hoe hij geacht wordt te zijn.
Mentale leeftijd : Verstandelijke leeftijd. Een maat voor iemands verstandelijke ontwikkeling die gebruikt wordt bij intelligentietest. De mentale leeftijd wordt onderscheiden van de chronische leeftijd en de didactische leeftijd.
Metaliseren : Het doen en laten van zichzelf en anderen begrijpen in termen van bedoelingen, wensen en gevoelens.
Mentaliteit : Geheel van overtuigingen en gevoelens.
Metacognitie : Het vermogen om een stapje terug te doen om jezelf en de situatie te overzien, om te bekijken hoe je een probleem aanpakt. Het gaat daarbij om zelfmonitoring en zelfevaluatie (door je bijv. af te vragen “Hoe breng ik het ervan af?” of “Hoe heb ik het gedaan?”).
Metacommunicatie : Mededeling over de communicatie
Methylfenidaat : Geneesmiddel dat wordt toegepast bij aandachtstekortstoornissen met hyperactiviteit, merknaam Ritalin.
Middelbare school training : Het doel van deze groepstraining is het voorbereiden van basisschoolkinderen op de overgang van de basisschool naar de middelbare school. Vooral bij kinderen met een verhoogde kwetsbaarheid, is een goede voorbereiding op grote veranderingen belangrijk. Bovendien leren de kinderen in de training vaardigheden die betrekking hebben op het zelfstandig functioneren, wat op de middelbare school meer gevraagd zal worden in vergelijking met de basisschool.
Mimiek : Gelaatsuitdrukking.
Minderwaardigheidscomplex : Gevoel van machteloosheid en tekortschieten, waarbij men zichzelf negatief waardeert en daardoor contacten vermijdt met mensen die men meer waard acht.
MLK -school : School voor moeilijk lerende kinderen.
MOK- school : School voor moeilijk opvoedbare kinderen.
Monitoring : Gezinstherapeutische techniek, waarbij de cliënt of het gezin de opdracht krijgt ongewenst gedrag te turven en te beschrijven.
Motivatie : Alle krachten die de mens doen denken en handelen en de menselijk actie sturen.
Motoriek : Functionele eenheid van spieren, motorische zenuwen en spieren.
Multitasken : Dit is het uitvoeren van meerdere handelingen of processen op hetzelfde moment. Het mag dan modern klinken, in de praktijk lijdt deze manier van werken tot een vol hoofd, onrust en stress.
Münchhausen bij proxy, syndroom van : Syndroom waarbij meestal de moeder haar kind letsel toebrengt of allerlei klachten of ziektebeelden verzint waaraan haar kind zou lijden, telkens met de bedoeling het kind te laten onderzoeken of behandelen. Het is een vorm van kindermishandeling en mogelijk een uiting van een gestoorde moeder-kindrelatie.
Mutisme : Het niet kunnen of willen spreken. Dit kan een organische of psychische oorzaak hebben.
naar boven


Naïviteit : Het is een geesteshouding die gekenmerkt wordt door onbevangenheid, eenvoud, ongekunsteldheid en openhartigheid.
Narcistische persoonlijkheid : Persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt door patroon van grootheidsgevoelens, fantasieën over succes en macht, gebrekkig vermogen zich in anderen in te leven, overdreven aandacht vragen en overgevoeligheid voor andermans oordeel.
Neerslachtig : Verdrietig.
Negativisme : Houding die gekenmerkt wordt door het (zonder reden) plegen van passief of actief verzet tegen opdrachten of aanwijzingen.
Neuropsychologisch onderzoek : Er wordt onderzoek gedaan naar de executieve functies. Er wordt nader gekeken naar bijv. de motoriek, aandacht, geheugen, inhibitie (impulsiviteit), planning, organisatie en werkgeheugen (informatie wordt hier voor korte termijn opgeslagen). Dit onderzoek van de psychologie houdt zich bezig met de wisselwerking tussen gedrag en het centrale zenuwstelsel. De hersenen worden daarbij beschouwd als het centrale orgaan dat het gedrag coördineert en reguleert.
Neurotisch karakter : Algemene uitdrukking voor een persoonlijkheid die voortdurend bezig is minderwaardigheidsgevoelens te onderdrukken, waardoor zich een neurose kan ontwikkelen.
NIP (Nederlands Instituut van Psychologen) : Landelijke beroepsvereniging van psychologen. Ze dragen zorg voor de kwaliteit van de beroepsuitoefening van haar leden.
NLD (Non-verbal Learning disability) : Niet-verbale leerstoornis. Neuropsychologisch syndroom die zich kenmerkt door het samengaan van leer- en gedragsproblemen met tevens motorische problematiek.
Non-verbale communicatie : Communicatie zonder woorden, zoals lichaamstaal en mimiek, maar ook door de manier waarop iemand zich kleedt of zijn huis inricht.
Normaal gedrag : Gedrag dat gebruikelijk is en in der lijn der verwachting ligt.
Normen en waarden : Het betreft omgangsvormen en principes waarmee publiekelijk en in sociaal verband voor de dag kan worden gekomen. Normen zijn ongeschreven wetten. Het zijn gedragsregels; opvattingen over hoe mensen zich in bepaalde situaties wel en niet dienen te gedragen. Waarden zijn idealen en motieven die in een samenleving of groep als nastrevenswaardig worden beschouwd. Het zijn opvattingen over wat wenselijk is.
NVC : Nederlandse Vereniging voor Creatieve Therapie
NVDT : Nederlandse Vereniging voor Dramatherapie
NVO : Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen is een landelijk opererende beroepsvereniging. Doel van de vereniging is om de kwaliteit van de beroepsuitoefening van haar leden, (ortho)pedagogen en onderwijskundigen, te waarborgen en te bevorderen, en de belangen van haar leden op een herkenbare manier te behartigen.
naar boven


Observatie : Gerichte waarneming.
Obstipatie : Verstopping.
OCS (Obsessief-compulsieve stoornis) : Synoniem is dwangstoornis. Angststoornis met de volgende verschijnselen: hardnekkige, irrationele gedachten of wensen (dwanggedachten) en onbeheersbare, zich telkens herhalende handelingen t.g.v. angstafweer (dwanghandelingen).
ODD (Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis) : Stoornis met als kenmerken negatief, vijandig en openlijk ongehoorzaam gedrag.
Oedipale fase : Ontwikkeling van seksualiteit in de vroege jeugd, waarbij seksuele spelletjes een rol spelen om te ontdekken hoe het andere geslacht eruit ziet (er valt bijv. te denken aan ‘doktertje spelen’).
Oedipuscomplex : Term voor een geheel van impulsen en conflicten die zich bij jongens voordoen tijdens de fallische fase. Het is een gefantaseerde vorm van seksuele liefde, gericht op moeder, al snel gevolgd door haat en vrees voor de vader. Door de toenemende angst worden de seksuele gevoelens verdrongen en identificeert het jongetje zich steeds meer met de vader. Zie ook Elektracomplex voor meisjes.
Onberekenbaar : Niet te voorspellen gedrag.
Onbevangenheid : Zonder schroom, vrijmoedigheid.
Onbewust : Psychische processen waar men zelf geen weet van hebben.
Onderbewustzijn : Dat deel wat men vergeten is, dat probeert in het bewustzijn terug te keren en dat op die manier invloed uitoefent op het gedrag.
Onderdanigheid : Zich ondergeschikt aan iemand maken omdat die als meerdere wordt gezien.
Onderdrukken : Min of meer uit de gedachtewereld verbannen van een pijnlijk idee of gevoel. Iemand doet dit om zichzelf te ontzien of om praktische redenen.
Ondersteunen : Zodanig overnemen, stimuleren of adviseren van zelfzorgactiviteiten, dat de persoon in kwestie zo zelfstandig mogelijk kan blijven.
Onderzoek : Elke welgemeende poging om een probleem systematisch te bestuderen.
Onmachtgevoelens : Gevoel van zwaarte dat het gevoel opwekt iets niet tot een goed einde te kunnen brengen.
Onrust, motorische : Beweeglijk, verward, ongericht en ongeordend gedrag.
Ontkenning : Speciale vorm van verdringing waarbij wordt vermeden de bedreigende aspecten van de interne en externe werkelijkheid te merken.
Ontoelaatbaar gedrag : Ongeoorloofd gedrag.
Ontremd praten : Aan één stuk door, luid en snel praten, zonder te wachten of de ander antwoordt, onder invloed van een manische toestand.
Ontspanningsoefeningen : Bij deze oefeningen leert de cliënt om tot verminderde angstbeleving te komen, de ademhaling te controleren en te ontspannen.
Ontwikkelingsachterstand : Achterstand in ontwikkeling in vergelijking met de gemiddelde ontwikkeling van leeftijdsgenoten.
Ontwikkelingsfase : Een van de stappen die een levend wezen aflegt.
Ontwikkelingsgeschiedenis : Alles wat ouders met betrekking tot de voorgeschiedenis van de ontwikkeling en relevante omstandigheden van hun kind kunnen vertellen, voorbeelden zijn de gezondheid, motorische ontwikkeling en de spraak-taalontwikkeling.
Ontwikkelingsleeftijd : Psychologisch en motorisch ontwikkelingsniveau van het jonge kind.
Ontwikkelingsniveau : Indeling van de levensloop naar vastgestelde leeftijden.
Ontwikkelingsstoornissen : Stoornissen die ontstaan in de periode van zuigeling tot adolescent (met veelal gevolg voor latere levensfasen).
Onveilige hechting : Wantrouwen die iemand heeft in voldoende steun door belangrijke figuren uit de omgeving en in emotionele nabijheid.
Operante conditionering : In dit gedragstherapeutische model wordt ervan uitgegaan dat de gevolgen van een bepaalde handeling invloed hebben op de kans dat die handeling herhaald wordt of niet.
Oplossingsgerichte therapie (OT) : Vorm van psychotherapie die zich vooral richt op de oplossing van psychische problemen van de cliënt en niet op de mogelijke oorzaken van de klachten. Het is vooral gericht op het benutten van de sterke kanten en hulpbronnen. De focus ligt op de situaties waarin het probleem zich niet voordoet, of minder op de voorgrond treedt.
Optimisme : Geestelijke instelling waardoor iemand alles als goed ervaart, het slechte een betrekkelijke betekenis heeft en, in laatste instantie, slechts schijn is.
Opvoeding : Wijze waarop een kind tot een zelfbepalende zelfverantwoordelijke persoon tot ontwikkeling wordt gebracht.
Orale fase : Volgens Freud de ontwikkelingsfase waarin het kind zich op en rondom de mond richt. Deze fase duurt tot het kind ca. anderhalf jaar is.
Organiseren : Het vermogen om systemen te ontwikkelen en te onthouden om op de hoogte te blijven van informatie of benodigde materialen.
Oriëntatie : Bepaling van iemand plaats t.o.v. andere mensen, de tijd of omgevende voorwerpen.
Orthopedagogiek : Opvoedkunde van het afwijkende of het in de ontwikkeling bedreigde kind.
Orthopedagoog : Deskundige die ouders, opvoeders en leerkrachten bijstaat als er zich problemen voordoen met zich afwijkend ontwikkelende kinderen en jeugdigen. Het doel is de vaste opvoeders zover te brengen dat zij zelf de situatie weer kunnen hanteren. De orthopedagoog is betrokken bij zowel de diagnostiek (onderzoek) als bij de behandeling.
Ouderbegeleiding : Zie mediatietherapie. Ouder-kindprobleem : Niet door psychiatrische oorzaken ontstaan probleem in de relatie tussen ouder(s) en kind.
Overbelasting : Te veel als prestatie vergen, gezien de mogelijkheden van de betrokkene.
Overdracht : Neiging om onbewust gevoelens en eigenschappen die eens, tijdens de vroegste jeugd, geassocieerd waren met belangrijke personen uit de omgeving (doorgaans broers, zussen of ouders), over te brengen op personen die nú belangrijk zijn.
Overmacht : Niet toerekenbare onmogelijkheid om verplichtingen na te komen.
naar boven


Paniek : Plotselinge hevige schrik of angst voor iets wat als een gevaar wordt gezien.
Paniekaanvallen : Afzonderlijke perioden met een plotseling begin van hevige ongerustheid, vrees of ontzetting, gaat vaak gepaard met gevoelens van dreiging. Tijdens de aanvallen komen verschijnselen voor als benauwdheid, hartkloppingen, pijn op de borst, rusteloosheid, naar adem snakken, gevoel te stikken, de angst gek te worden of de zelfbeheersing te verliezen.
Paranoïde persoonlijkheid : Persoonlijkheid met een (meestal) overmatige, ziekelijke achterdocht of wantrouwen jegens anderen.
Passiviteit : Houding van iemand die een handeling ondergaat zonder te reageren. Sommige passieve houdingen, zoals luiheid en geweldloosheid zijn uitingen van verzet tegen een autoriteit.
Pathologie : Ziekteleer. Pathologisch : Ziekelijk, afwijkend van wat als gezond wordt beschouwd.
Patiënt : Zieke, leider aan bepaalde ziekte. Ook wel hulpvrager of cliënt genoemd.
Patiëntenrecht : Overkoepelende benaming voor de algemeen erkende rechten van de patiënt, waaronder het recht om niet zonder toestemming te worden behandeld, het recht op informatie, inzage in het dossier, geheimhouding en klachtenbehandeling.
PDD-NOS (Pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven) : Met autisme en syndroom van Asperger verwante stoornis met tekortkomingen in de ontwikkeling van de sociale vaardigheden en van de communicatieve vaardigheden. De groep wordt onderverdeeld in actief maar onhandige kinderen, teruggetrokken kinderen en passieve kinderen.
Pedagogiek : Opvoedingsleer, opvoedingswetenschap.
Peers : Ook wel ontwikkelingsgelijken, kameraden of vrienden genoemd. Het gaat over de kinderen waarbij een kind ‘aansluiting’ vindt omwille van interesses, ontwikkelingsgelijkheid, of simpelweg: wederzijds begrip. Het kan best zijn dat dit net niet zijn of haar leeftijdsgenoten zijn.
Perceptie : Proces waarmee het organisme de informatie van zintuigen selecteert, organiseert en interpreteert.
Perfectionisme : Sterke drang om iets te vervolmaken en om handelingen perfect uit te voeren. Soms is perfectionisme een positieve eigenschap, omdat het de prestaties van iemand kan verhogen. In andere gevallen is perfectionisme hinderlijk, omdat het ervoor kan zorgen dat iemand overdreven verwachtingen van zichzelf heeft die hij niet waar kan maken.
Perceptuele organisatie : Dit doet een beroep op inzicht door middel van taal gepresenteerde problemen (definiëren van betekenis, verwoorden van kennis en verbaal abstract redeneren).
Performale intelligentie (PIQ) : Het deel van de intelligentie die betrekking heeft op de uitvoering van praktische zaken die niet afhankelijk zijn van het vermogen om dingen onder woorden te brengen. Het PIQ staat tegenover de verbale intelligentie (VIQ).
Perinataal : De periode tussen de 28ste week van de zwangerschap en de 8ste dag na de geboorte.
Persoonlijkheid : Stabiel element van iemands gedrag, zoals iemand gewoonlijk is, hetgeen iemand onderscheidt van de anderen.
Persoonlijkheidsonderzoek : Er wordt onderzoek gedaan naar de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. Het zijn psychologisch testen om de persoonlijkheid te onderzoeken.
Persoonlijkheidsstoornis : Stoornis in de persoonlijkheid die karakteristiek is voor het functioneren op langere termijn, en die zich niet beperkt tot perioden van ziekte.
Pessimisme : Instelling waarmee men alles van de negatieve kant beschouwt en rekent op een ongunstige afloop. Het tegenovergestelde is optimisme.
Peuter : Een jong kind in de leeftijdscategorie van 1 tot 4 jaar.
PGB (persoonsgebonden budget) : Budget waarmee de patiënt niet direct zijn eigen zorg kan inkopen, maar wel zelf de instellingen kan kiezen waar hij wil worden verzorgd.
Piekeren : Langdurig (na)denken over gebeurtenissen die men eerder als negatief ervaren heeft. Mogelijke gebeurtenissen voor het huidige moment geven een negatieve benadering in een constante (niet beheersbare) gedachtenstroom die het normale denken zo beïnvloeden dat men moeite heeft om tot een oplossing te komen.
Placebo : Pseudogeneesmiddel zonder farmacologische werking. Het wordt toegepast om zijn psychologische werking of als vergelijkingsmiddel bij het testen van een nieuw geneesmiddel.
Plankenkoorts : Ook wel podiumangst. Een sociale fobie waarbij een grote angst bestaat voor het optreden in het openbaar, met name voor grote groepen mensen (zoals bijv. toneelvoorstellingen).
Planning/prioritisering : De vaardigheid om een plan te maken om een doel te bereiken of een taak te voltooien. Het gaat er daarbij ook om dat het kind in staat is beslissingen te nemen over wat belangrijk en niet belangrijk is.
Pleeggezin : Een gezin dat kinderen jonger dan 18 jaar opneemt en ze verzorgt en opvoedt.
Postnataal : Na de geboorte.
Postnatale depressie : Een depressieve stoornis die optreedt binnen vier weken nadat een vrouw een kind heeft gebaard. Soms is sprake van waandenkbeelden, die vaak betrekking hebben op de baby. Vaak voelt de moeder zich schuldig, omdat ze eigenlijk gelukkig zou moeten zijn. Dit kan ertoe leiden dat ze niet over haar problemen praat. De depressie kan de relatie met de baby bedreigen.
Prenataal : Voor de geboorte.
Preventie : Voorzorgsmaatregelen om iets te voorkomen.
Preventief : Ter voorkoming van, beschermend.
Prikkel : Stimulus, iedere gebeurtenis die een reactie kan opwekken in een organisme.
Primair geheugen : Zie kortetermijngeheugen.
Primaire bekrachtigers : Bekrachtigers die direct gegeven worden en bedoeld zijn om gedrag te versterken, bijv. een knipoog of een complimentje.
Probleemgedrag : Ongewenst gedrag dat negatieve reacties oproept.
Probleemoplossend vermogen : Vaardigheid om volgens eigen plan een intellectuele opgave aan te pakken.
Projectie : Afweermechanisme waarbij iemand de eigen ongewenste gevoelens, impulsen of gedachten aan anderen toeschrijft, daardoor hoopt hij zich te bevrijden van zijn ondraaglijke emoties.
Prosociaal gedrag : Gedrag dat positief beoordeeld wordt, zoals helpen en delen.
Protocol : Dwingend voorschrift waarin is vastgelegd hoe in welke situaties gehandeld dient te worden.
Psyche : Totaal van veronderstelde innerlijke processen en verrichtingen dat een verklaring kan bieden voor gedrag.
Psychiater : Medicus gespecialiseerd in preventie, diagnose en behandeling van psychiatrische stoornissen. Hij onderscheidt zich van andere therapeuten door de deskundigheid over medicijnen en de bevoegdheid ze voor te schrijven.
Psycho-educatie : Een vorm van behandeling die gericht is op het geven van informatie over een aandoening, zodat de betrokkene en zijn familie beter leren omgaan met de beperkingen en handicaps die de ziekte met zich meebrengt. Het doel is niet genezen, maar ervoor zorgen dat de symptomen en kwetsbaarheid het dagelijks leven zo min mogelijk verstoren.
Psychologie : Wetenschap van gedrag en ervaringen van het menselijke individu. Het is een verzamelnaam voor verscheidene studies met een eigen definitie.
Psychologisch onderzoek (PO) : Een manier om d.m.v. opgaven, vragen en probleemstellingen informatie over een persoon te verzamelen waardoor de kans groter wordt dat de voorspelling waarop een beslissing mede wordt gebaseerd, juist is.
Psychologisch rapport : Beschrijving van een onderzochte persoon na een psychologisch onderzoek.
Psychopathologie : Leer van de psychische ziekteverschijnselen, zoals stoornissen in denken, waarnemen, handelen, bewegen en geheugen.
Psychosomatische klachten : Dit zijn lichamelijke klachten waarvoor geen lichamelijke ziekte of afwijking als oorzaak kan worden aangewezen. Het zijn klachten waarvan na onderzoek vaak gezegd wordt dat er ‘niets aan de hand’ is. Veel voorkomende psychosomatische pijnklachten zijn hoofdpijn, buipijn, misselijkheid of pijnlijk gespannen spieren in hoofd en nek.
Psychose : Algemene term om zielsziekte of geestesziekte aan te duiden.
PTSS (Posttraumatische stresstoornis) : Angststoornis ten gevolge van één of meer traumatische gebeurtenissen. Het slachtoffer beleeft de herinneringen steeds opnieuw, de herbeleving wordt sterker in situaties die herinneringen oproepen aan het trauma en de patiënt vermijdt prikkels die bij het trauma hoorden en is voortdurend verhoogd prikkelbaar.
Puberteit : De ontwikkelingsfase die volgt op de kinderjaren en die de overgang vormt naar de adolescentie (12 – 17 jaar).
naar boven


Rationalisatie : Afweermechanisme als rechtvaardiging van gedrag door er andere, meer rationele redenen dan de werkelijke voor aan te voeren. Een voorbeeld hiervan is de vader die zijn kind slaat, omdat dat goed is voor diens opvoeding.
Rationeel : Weloverwogen, gebaseerd op wetenschappelijke redenering.
Reactie : Terugwerking, antwoord op een prikkel.
Reactietijd (RT) : Tijd die verloopt voordat men op een prikkel reageert. Dit verschilt sterk per individu en staat in verband met de zenuwwerking.
Reactievorming : (Vorm van afweermechanisme) gedrag dat voortvloeit uit het conflict tussen het geweten en een onaanvaardbare neiging.
Referentiekader : Geheel van waarden, normen, overtuigingen en gedragingen dat men zich eigen heeft gemaakt.
Reflecteren : Letterlijk betekent het weerspiegeling. Het nadenken of overpeinzen op de eigen persoon of op een voorval.
Reflex : Onwillekeurige reactie op een prikkel.
Regressie : Terugvallen op een levenshouding of gedragsniveau uit een vroegere levensperiode.
Relatie : Situatie waarin tussen één of meer mensen een (emotionele) band bestaat, ongeacht of deze band berust op een genegenheid, aantrekkingskracht of een tegenstelling.
Respect : Eerbied uit hoogachting of angst.
Responsinhibitie : Het vermogen om na te denken voor je iets doet. Als je kind erin slaagt de neiging te weerstaan om meteen iets te zeggen of te doen, heeft het de tijd om een oordeel te vormen over een situatie en de invloed daarvan op zijn of haar gedrag.
RIAGG : Regionaal Instituut voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg.
Rigiditeit : Geestelijke starheid, vaak waarneembaar bij een paranoïde persoonlijkheid.
RINO : Regionaal Instituut voor Nascholing en Opleiding.
Risicofactoren : Omstandigheden die een ongunstige invloed uitoefenen op een gezondheidstoestand.
Ritalin : Merknaam voor methylfenidaat. Deze medicatie kan ingezet worden bij de behandeling van ADHD.
Rouw- en verliesverwerking : Proces dat begint na het verlies van een belangrijk persoon of object, tijdens welk de gevoelens t.o.v. de/het verlorene geleidelijk in iemand of iets anders wordt geïnvesteerd. Fasen in het proces zijn: ontkenning, woede, verdriet of wanhoop en acceptatie.
Rouwtherapie : Therapie om iemand die daartoe niet alleen in staat is, te helpen het verlies van een geliefd persoon of object zodanig te verwerken dat acceptatie wordt bereikt.
RT (Remedial teaching) : Individueel gericht onderwijs. De RT’er (remedial teacher) houdt zich bezig met de individuele begeleiding van de leerling die onderwijs op maat nodig heeft.
Rugzakje : Zie leerling Gebonden Financiering (LGF).
naar boven


SBO (Speciaal basisonderwijs) : Sinds 1998 is dit een samenstelling van MLK, LOM en IOBK.
Schaamte : Negatieve gevoelstoestand die zich in het bijzonder openbaart als aan anderen iets onthuld wordt dat iemand graag verborgen had willen houden.
Scheidingsangst : Zie verlatingsangst.
Schema : Een redelijk stabiele, mentale structuur, die het affectief, cognitief of motorisch functioneren functioneert.
Schizofrenie : Ernstige psychische stoornis, soms met een acuut begin, veelal sluipend, met als belangrijkste kenmerken: denkstoornissen, allerlei soorten wanen met soms bizarre inhoud, hallucinaties, vervlakt affect en vaak ontbreekt het ziektebesef.
Schoolfobie : Fobische reactie die zich kenmerkt door angst en de weigering om naar school te gaan.
Schoolrijp : Ontwikkelingsniveau van de persoonlijkheid van het kind waarop het in staat is basisonderwijs te volgen.
Schoolweigering : Ondanks aandringen van ouders, verzet uit alle macht tegen schoolbezoek.
Schoolkind : Een kind in de leeftijdscategorie van 6 tot 12 jaar.
Schuldgevoel : Emotionele toestand van iemand die een echte of vermeende fout heeft gemaakt.
Screening : Onderzoek met van tevoren vastgestelde criteria, dat soms bij een groot aantal mensen (vrijwel) tegelijkertijd wordt afgenomen.
Second opinion : Een tweede mening/oordeel van een andere deskundige dan de behandelaar over de diagnose of behandeling.
Selectief mutisme : Een stoornis waarbij kinderen weigeren te spreken in specifieke situaties. Het kind praat vaak wel met goede bekenden en familie, maar niet met andere leeftijdsgenoten en vreemden. De taalvaardigheid is niet gestoord. De weigering te spreken heeft een emotionele oorsprong.
Selectieve aandacht : Bewuste keuze in het geven van aandacht om er bepaald gedrag mee te versterken.
Self-fullfilling prophecy : (Letterlijk zichzelf vervullende voorspelling). Dingen komen vaak uit zoals men verwachtte (of voorspelde) en dan niet noodzakelijk omdat men de juiste voorkennis of het juiste voorgevoel had, maar omdat men zich gedroeg op een wijze die de uitkomst waarschijnlijk maakte. Neem bijv. een leerling die gelooft dat hij zijn examen niet zal halen. Deze voorspelling kan uitkomen, doordat de leerling zeer zenuwachtig wordt en niet meer efficiënt werkt. Dit zakken was echter niet nodig gezien de intellectuele vermogens van de leerling.
Semantiek : Betekenisleer.
Sensitief : Zeer gevoelig, overgevoelig, vatbaar.
Separatieangst : Zie verlatingsangst.
Siblings : Alle broers en zussen met dezelfde ouders.
Significant : Statisch betekenisvol.
Slaapwandelen : Levendige droomtoestand waarin meestal eenvoudige, soms gecompliceerde handelingen worden verricht. Dit komt vrij veel voor bij kinderen (van ca. 8 tot 16 jaar).
Slechtnieuwsgesprek : Gesprek waarin de gespreksleider een akelige mededeling doet aan zijn gesprekspartner(s).
Sociaal-emotioneel onderzoek : Zie persoonlijkheidsonderzoek.
Sociaal isolement : Situatie van iemand die zich opzettelijk onttrekt aan de contacten met zijn omgeving of die niet in staat is contact met zijn omgeving te onderhouden.
Sociale attitude : Houding of instelling die ten grondslag ligt aan het gedrag van iemand t.o.v. anderen.
Sociale controle : Controle die de samenleving uitoefent op haar afzonderlijke leden.
Sociale fobie : Angststoornis die zich uit in een hardnekkige angst voor situaties waarin men blootgesteld wordt aan mogelijk kritische blikken van anderen.
Sociale intelligentie : Vaardigheid om op een redelijke manier met anderen om te gaan.
Sociale ontwikkeling : Het verloop van de wijze waarop mensen anderen tegemoet treden gedurende hun leven.
Sociale redzaamheid : Mate waarin iemand in staat is om contacten met anderen aan te gaan en te onderhouden.
Sociale vaardigheid : Vermogen om goed met anderen om te kunnen gaan.
Sociale vaardigheidstraining (SOVA) : Een groepstraining waarin kinderen en jongeren sociale vaardigheden worden aangeleerd die hen in staat stellen om op een betere manier contacten aan te gaan met leeftijdgenoten.
Socialisatie : Leerproces waarin de mens de normen en gewoonten van een bepaalde groep overneemt.
Spanning : Emotionele toestand die zich kenmerkt door rusteloosheid, angst, opwinding en een algemene, diffuse paraatheid tot handelen.
Speciaal onderwijs (SO) : Onderwijs voor kinderen die orthopedagogische en orthodidactische begeleiding nodig hebben. De vormen van scholing zijn aangepast aan de bijzonderheden van het kind.
Speltherapie : Gebruik van een spelsituatie, met name bij kinderen, om d.m.v. het gedrag tijdens het spel indicaties te krijgen van emotionele of gedragsmatige stoornissen of om opgekropte emoties vrijelijk te laten uiten.
Spraak- taalontwikkeling : De manier waarop spreekvaardigheid en taalbegrip tot stand komen. De eigenlijke taalontwikkeling begint als het kind zijn eerste woordjes gaat spreken. Dit gebeurt meestal rond de eerste verjaardag. Vlot is na 8 of 9 maanden, langzaam na 1,5 jaar. Een trage start is geen indicatie voor een blijvende taalachterstand.
Stemming : Gevoelstoon die de mens in zijn voortdurende activiteit begeleidt.
Stereotiep gedrag : Voortdurende herhaling van dezelfde doelloze beweging, uiting of houding bij psychotische mensen.
Stimulus : Elke prikkel die invloed heeft op het gedrag van een organisme.
Stoornis : In het algemeen een aanduiding voor een gebrek, aandoening, afwijking of ontregeling van de psychische gesteldheid zonder duidelijke organische afwijkingen. Men doet dit d.m.v. de DSM-IV.
Stotteren : Spraakstoornis gekenmerkt door frequente herhaling of verlenging van beginklanken, gespannen pauzes en vermijdingsverschijnselen.
Straf : Toedienen van een negatieve prikkel of het onthouden van een positieve bekrachtiger.
Stress : Altijd aanwezige factor bij de mens die van zeer groot belang is om taken te kunnen verrichten. Stress groeit als er een verandering of bedreiging plaatsvindt waarop iemand zich moet instellen.
Stressfull life events : Gebeurtenissen in iemands leven die verhoogde spanning oproepen omdat er sprake is van verandering of bedreiging in iemands leven.
Structuur : Georganiseerde, relatief, stabiele ordening van objecten, personen, prikkels, enz.
Sublimering : Afweermechanisme met het vermogen om driftimpulsen in een constructieve richting te veranderingen in acceptabele activiteiten.
Supervisie : Methodische begeleiding van iemand die bezig is zich een bepaald beroep eigen te maken en daarin geadviseerd of gesteund wordt met de bedoeling inzicht te verwerven in de werksituatie.
Sympathie : Genegenheid, waardering.
Symptoom : Waarneembaar verschijnsel dat een verborgen proces onthult.
Syndroom : Complex van ziekteverschijnselen dat kenmerkend is voor een bepaald ziektebeeld.
Systeemtherapie : Behandeling gericht op herstel van het netwerk (het ‘systeem’) van de cliënt. Doorgaans betreft het hier het hele gezin.
naar boven


Taakinitiatie : Het vermogen om zonder dralen aan een taak te beginnen, op tijd en op een efficiënte wijze.
Telepathie : Gedachteoverbrenging van mensen die zich op afstand van elkaar bevinden.
Temperament : Geheel van biologische factoren (erfelijke en verworven) die tezamen met de psychologische factoren de persoonlijkheid uitmaken.
Territorium : Denkbeeldige, persoonlijke ruimte.
Terugkoppeling : Feedback.
Therapeut : Iemand die geschoold is in het behandelen van ziekten of andere afwijkingen en die ook praktiseert.
Therapeutische relatie : Relatie die is gebaseerd op de hulpvraag van de ene persoon en de hulpverlening van een ander. De relatie wordt gekenmerkt door : betrokkenheid die nodig is om het behandeldoel te bereiken, planmatige en doelgerichte interventies, vertrouwen in de deskundigheid van de hulpverlener, verbreking van de relatie wanneer hulpvrager of hulpverlener dit wenst.
Therapie : Benaming voor alle manieren en vormen van behandeling van ziekten of stoornissen tezamen. Het is een planmatige, doelgerichte beïnvloeding van gedrag om gedragsverandering teweeg te brengen.
Therapietrouw : Ook wel compliance, bereidheid genoemd. Cliënten zijn bereid om naar de therapie te komen en dit ook te blijven doen.
Ticstoornis : Periodieke, zich herhalende, snelle, doelloze, motorische bewegingen of vocale uitingen, die als onbedwingbaar worden ervaren.
Timemanagement : De vaardigheid om in te schatten hoeveel tijd je hebt, hoe je deze het beste kunt verdelen en hoe je een deadline moet halen. Het besef dat tijd belangrijk is.
Time-out : Periode waarin een cliënt buiten de prikkelende activiteiten van een groep wordt geplaatst, om zodoende zijn gedrag te beïnvloeden.
Toekomstperspectief : Vooruitzichten op langere termijn, mogelijkheden voor de toekomst.
Token : Op zich een waardeloos object (bijv. een plastic muntje) dat gebruikt wordt als ruilmiddel om gunsten te verkrijgen.
Tolerantieniveau : Nog juist toelaatbare hoeveelheid van een middel of een belasting. Bij overstijging van het niveau zou schade kunnen worden toegebracht.
Totaal IQ (TIQ) : De totale intelligentie bestaande uit de verbale en performale vaardigheden.
Trail and error : (Engels voor ‘proberen en missen’, ‘gissen en missen’). Het is een manier om iets te leren of om een oplossing te vinden.
Trauma : Psychisch letstel met een extreme emotionele oorzaak.
Trimbos Instituut : Onafhankelijk, lichamelijk kenniscentrum op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg.
Tweedelijnszorg : Biedt hulp bij complexere psychische problemen zoals bij AD(H)D, autisme, leerstoornissen, gedragstoornissen, angststoornissen, depressie of traumaverwerking. Deze zorg is veelal langduriger van aard dan eerstelijnszorg.
naar boven


Uitdoving : Ook wel extinctie. Het geleidelijk aan verdwijnen van een door conditioneren aangeleerd verband tussen een stimulus en een respons.
Uitputting : Opraken van de actie-specifieke energie voor een bepaalde instinctieve handeling ten gevolge van constante herhaling.
naar boven


Vakjargon : Vaktaal die voor buitenstaanders moeilijk te begrijpen is.
Verbaal : Alle communicatievormen waarbij gebruik gemaakt wordt van woorden.
Verbaal begrip : Verbaal verworven feitenkennis en redeneervermogen (taal begrijpen en gebruiken om ervaringen en gebeurtenissen te ordenen en op verbaal logische wijze betekenis te geven).
Verbaal/Performaal kloof : Zie disharmonisch intelligentieprofiel.
Verbale communicatie : Boodschap of informatie die door geschreven of gesproken woorden wordt overgebracht.
Verbale intelligentie (VIQ) : Het deel van de intelligentie dat betrekking heeft op taalkundige begaafdheid of algemene kennis. Het VIQ staat tegenover de performale intelligentie (PIQ).
Verdringing : Actief, maar onbewust psychisch mechanisme waardoor gedachten en impulsen die door het bewustzijn onaanvaardbaar zijn, daaruit worden verwijderd en worden weggehouden. Dit is een afweermechanisme.
Vergeetachtigheid : Het niet meer kunnen terugvinden van informatie in het geheugen.
Verlatingsangst : Ook wel separatieangststoornis. Angststoornis in de kindertijd met een extreme angst om gescheiden te worden van de personen aan wie het kind gehecht is. Een voortdurende angst dat die personen iets ernstigs zal overkomen, nachtmerries, hardnekkige weigering om naar school te gaan, om te haan logeren en zelfs om te gaan slapen.
Vermijdingsgedrag : Gedrag dat tot doel heeft zich te beschermen tegen werkelijke of vermeende dreigingen.
Vermoeidheid : Afname van het vermogen werk te verrichten door eerder geleverde inspanningen.
Verschijnsel : Symptoom.
Verschuiving : Afweermechanisme waarvan de grondslag wordt gevormd door het emotionele conflict waaruit angst voorkomt, en dat van het oorspronkelijke object wordt overgebracht naar een nieuwe.
Verstandelijke beperking : Beperking met als belangrijkste kenmerk het lager intellectueel functioneren dan gemiddeld, gecombineerd met aanpassingsproblemen en andere stoornissen die tijdens de ontwikkeling tot uiting komen.
Verwerkingssnelheid : De snelheid van visuele informatieverwerking (visueel weergegeven informatie).
Verwaarlozing : Geen of te weinig aandacht schenken.
Verworven : Aangeleerd. VGCt : Verenging voor Gedragstherapie en Cognitieve therapie. Dit is de wetenschappelijke beroepsvereniging voor cognitief gedragstherapeuten en gedragstherapeutisch werkers.
Visueel : Betreffende het zien, het zienbare.
Vitaliteit : Levenskracht.
Volgehouden aandacht : De vaardigheid om aandacht te blijven schenken aan een situatie of taak, ondanks afleiding, vermoeidheid of verveling.
Volwassene : Een persoon tussen de 21 en de 64 jaar.
Voortgezet onderwijs (VO) : Het onderwijsniveau dat men volgt aansluitend op het basisonderwijs en dat doorgaans gevolgd wordt vanaf de leeftijd van 12 jaar.
naar boven


Waan : Een niet-corrigeerbare persoonlijke overtuiging die in strijd is met de objectieve werkelijkheid en die met absolute zekerheid wordt aangehangen. Dit wijst op een psychotische stoornis.
WAIS-IV-NL (Wechsler Adult Intelligence Scale-IV-NL) : Intelligentietest voor volwassenen in de leeftijdscategorie 16 t/m 84;11 jaar.
Weerbaarheidstraining : Groepstraining voor kinderen en jongeren die bijv. niet zo lekker in hun vel zitten, weinig zelfvertrouwen hebben, gepest worden, met tegenzin naar school gaan, weinig aansluiting hebben bij andere kinderen, over zich heen laten lopen en moeilijk om kunnen gaan met vervelende opmerkingen van andere kinderen.
Weerstand : Persoonlijkheidskenmerk gekenmerkt door afkeer van bevelen, groepsdruk.
Werkgeheugen : Verondersteld geheugen dat de input als het ware ‘vasthoudt’. Dit is de vaardigheid om informatie in het geheugen te houden bij het uitvoeren van complexe taken. Daarbij gaat het erom eerder geleerde vaardigheden of ervaringen toe te passen in een actuele of toekomstige situatie.
WGBO (Wet of de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst) : Wet die de rechten en plichten van een patiënt regelt m.b.t. medische, verplegende en verzorgende handelingen. Hieronder vallen o.a. het recht op informatie, het toestemming verlenen voor onderzoek en behandeling en het recht op dossiervorming en geheimhouding.
Wilskracht : Kracht om te willen of waarmee men wil. Daarnaast is het zelfbeheersing en vermogen eigen wilsbesluiten door te drukken of eraan vast te houden, ondanks druk van buitenaf.
WISC-III-NL (Wechsler Intelligence Scale for Children-III-NL) : Intelligentietest met 13 onderdelen verdeeld in 2 hoofdcategorieën (verbale en performale intelligentie) in de leeftijdscategorie 6 t/m 16 jaar.
Woede : Plotselinge gemoedsbeweging met een agressief karakter, die zich uit in een soms oncontroleerbare, hevige opwinding gepaard gaande met boze gelaatsuitdrukkingen, woorden en gebaren.
Woordblindheid : Verouderde term voor bepaalde leerstoornissen. Zie ook dyslexie.
Woordenschat : Het synoniem is vocabulaire. Verzameling woorden waarover een taal of een persoon beschikt.
WPPSI-III-NL (Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence) : Intelligentietest voor jonge kinderen in de leeftijdscategorie van 2;6 t/m 7;11 jaar.
naar boven


Zelfacceptatie : Zichzelf accepteren aan de hand van een betrekkelijk objectieve beoordeling van de unieke eigen talenten en vermogens, realistische erkenning van de grenzen daarvan en een gevoel van tevredenheid met zowel die talenten als hun beperkingen.
Zelfbeeld : De veronderstelling die iemand van zichzelf heeft.
Zelfcontrole : procedures die mensen helpen om problematische gewoonten af te leren.
Zelfredzaamheid : Vermogen om zelfzorgactiviteiten uit te voeren zonder professionele hulp.
Zelfvertrouwen : Vertrouwen op je eigen mogelijkheden. Het gevoel dat je niemand anders nodig hebt om te bereiken wat je wilt.
Zelfverwijt : Zichzelf ergens de schuld van geven.
Zindelijkheid : Het leren beheersen van de uitscheiding uit darmen en blaas. Anders dan leren lopen en praten, is dit geen gevolg van rijping, maar een prestatie die het kind ter wille van de omgeving levert. Het is daarmee één van de eersten stappen van de socialisatie.
ZMLK-school : School voor zeer moeilijk lerende kinderen.
ZMOK-school : School voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen.
Zondebok : Persoon of groep die wordt aangewezen als schuldige van de eigen frustraties of tekortkomingen.
Zuigeling : Een baby vanaf de geboorte tot de leeftijd van 1 jaar.
Zwakbegaafdheid : Lichte stoornis in de intelligentie (IQ 71 – 84). Zwakbegaafde mensen worden niet tot de verstandelijk beperkten gerekend, zij blijven echter wel kwetsbaar, zijn snel afleidbaar, hebben een zwak integratievermogen en kunnen slecht nieuwe problemen oplossen.
naar boven

Top